De tuinen van Eden 36/2009 : eigen selekties van Brunnera en Persicaria amplexicaulis.
www.tuinenvaneden.beGartenpraxis 2/2013 : Neue Kaukasus-Vergissmeinnicht-Sorten
Eigener artikel (unten)
Vlaamse Vaste Planten Vereniging maart 2013 : Brunnera
Eigen artikel (zie onderaan)
Wie kent niet het tweejarig vergeet-mij-nietje? Met zijn mooie liefelijke hemelsblauwe bloemen is het al sinds lang een geliefd voorjaarsbloeiertje. Er bestaat echter ook een vaste plant met soortgelijke bloemen!
Rond de eeuwwisseling heeft Brunnera macrophylla ‘Jack Frost’ het geslacht Brunnera algemeen bekendheid gegeven. Sinds 1825 is de soort B. macrophylla, met zijn hartvormige blad en hemelsblauwe bloemen al in gebruik in onze West-Europese tuinen. De laatste jaren zit er duidelijk beweging in het assortiment. Niet alleen verschijnen er vormen op de markt met verschillende bladkleuren en bladtekeningen, maar ook met tweekleurige bloemen.
Botanisch hoort het Kaukasisch vergeet-mij-nietje thuis bij de Ruwbladigenfamilie of Boraginaceeën. Zijn natuurlijk verspreidingsgebied is de Kaukasus en West-Siberië (vandaar de Engelse naam Siberian Bugloss, zie verder ook Brunnera sibirica). We treffen de plant aan in eiken-, haagbeuken- en sparrenbossen op berghellingen, op een hoogte variërend van 500 tot 2000 m. Het is een langlevende plant voor een plaats in de schaduw. De planthoogte varieert van 20 tot 50 cm en bloeit met blauwe bloemen in samengestelde trossen. De hoofdbloei valt van april tot juni, maar vaak is er nog een beperkte nabloei in de zomer en de herfst. De kleine bloemetjes lijken sterk op die van de tweejarige vergeet-mij-nietjes en staan op vertakte stelen met trosachtige bloeiwijzen. Het blad verschijnt eind maart, begin april, samen met de bloemstengels en blijft aantrekkelijk tot laat in de herfst.
Standplaats en verzorging.
Brunnera’s groeien het best in een humeuze, niet te natte bodem in lichte of zware schaduw. Soorten met groen blad groeien ook in volle zon, op voorwaarde dat de bodem niet te droog is. Vooral onder bladverliezende struiken of langs de bosrand, waar ze in het voorjaar nog veel zonlicht hebben, zijn het dankbare planten. Ze hebben alle goede eigenschappen om als waardevolle bodembedekker beschouwd te worden.
Zowel in de natuur als in de tuin zaaien de planten zich uit. Bij de variëteiten verdient het dan ook de aanbeveling om de bloeiwijzen na de bloei af te knippen, anders verschijnen er tal van onregelmatig gevlektbladige nieuwkomertjes! De echte soort laat zich vermeerderen door wortelstek, scheuren of zaaien. Bij de cultivars die meestal via weefselkweek vermeerderd worden, is het echter oppassen geblazen bij tuinwerkzaamheden: jonge plantjes lopen vaak groen (zoals de soort) uit door beschadiging van de wortels, zo ontstaan er eigenlijk wortelstekken!
Regelmatig verplanten leidt tot groter blad: 30 cm is geen uitzondering.
Bij gebruik als bodembedekker heeft men 6 tot 9 planten per m² nodig. Brunnera’s staan zeer mooi in schaduwrijke bloemenborders of onder heesters in zonnige borders. Combinaties met vaste planten met totaal verschillende bladvormen kunnen zeer effectvol zijn (varens, Epimedium, Rodgersia, Hosta, Carex elata…). Door de grote variatie van bladkleur en bloemkleur zijn er nog heel wat extra toepassingsmogelijkheden met andere planten. In openbare beplantingen zijn ze uitermate geschikt voor verwildering; best niet toepassen in de nabijheid van natuurgebieden! Als potplant op een schaduwrijk plaatsje zijn vooral de Brunneracultivars met anderskleurige bladeren heel geschikt.
Veel kwekerijen vermelden dat brunnera’s ongevoelig zijn voor ziekten of plagen en dat men eigenlijk alleen moet opletten voor bladverbranding op een te zonnige standplaats. Dat laatste is juist: zeker die met zilverkleurige of geelgevlekte bladeren moeten in de schaduw geplaatst worden. Maar volgens de Duitse onderzoekers Prof. Dr. Wolfgang W. P. Gerlach en Gisela Westermeier kunnen brunnera’s ook aangetast worden door bladnematoden (Aphelenchoides). Er verschijnen dan hoekige, bruine tot paarsachtige vlekken op het blad. Er bestaat geen remedie tegen: voorkomen door een goede hygiëne op de vermeerderingsbedrijven is van het grootste belang. Ook aantasting door de bacterie Pseudomonas viridiflava is mogelijk: het blad vertoont dan een mozaiek-achtig patroon. Volgens de onderzoekers geeft preventief spuiten met een koperoplossing goede resultaten.
Wer kennt nicht die einsjährige Vergissmeinnichtschen . Mit den schönen blauen Blumen sind sie seit lange sehr beliebt, aber es gibt auch eine änliche Staude !
Mit dem Brunnera macrophylla ‘Jack Frost’ ist die Gattung Brunnera sehr bekannt geworden.
Seit 1825 kennen wir schön die Staude Brunnera macrophylla mit seinen herzförmige Blättern und der frühzeitigen himmelblauen Blüten, eine unverzichtbare Staude für den Frühlingsgarten.
Die letzte Jahre gibt es deutlichen Bewegung ins Sortiment, nicht allein gibt es die Variabilität der Farbe von den Blättern, auch gibt es jetzt zweifarbige Blumen.
Botanisch gehört Kaukasus-Vergissmeinnicht den Raublattgewächse (Boraginaceae) und kommt im Kaukasus und West-Siberien (im englischen Sprachraum : “Siberian Bugloss”) in Eichenwäldern, Fichtenwäldern und Berghängen in Höhelagen von 500 bis 2000 Meter vor. Es ist eine langlebende, frühblühende, 20 bis 50 Zentimeter höhe Schattenstaude mit blauen Blüten in rispigen Ständen. Sie blühen bereits im April und dauert bis Juni, manchmal gibt es auch eine wenige spätere Blühe. Die viele kleine blaue Kronen ähneln dem einsjährige Vergissmeinnicht mit doppelter Blütenhülle.
Die Blätter erscheinen fast zusammen mit der Blüte, endes Marz, anfang April und bleiben attraktiv bis spätem Herbst als dichten Büschel.
Standort und Pflege
Kaukasus-Vergissmeinnicht bevorzugen humosen, nicht zu nasser Boden im lichten oder dunklen Schatten. Sorten mit grünen Blättern wächsen auch in der voller Sonne, solange der Boden nicht zu trocken ist. Außert dankbar machen die Pflanzen sich unten blattverlierende Strauchen (viel Sonne im Frühling) und am Gehölzrand.
Im Natur und im Garten gibt es vermehrung durch Samen. Also empfiehlt sich Rücksnitt der Blüteweißen nach der Blüte für den andere Sorten. Die reine Art lässt sich über Wurzelstöcke vermehren. Aufpassen mit den anderen Sorten, junge Pflanzen treiben jedoch grün aus, auch nach Verletzung der Wurzelstöcke im Boden! Regelmaßig verpflanzen gibt uns Pflanzen mit großeren Blättern; bis 30 Zentimeter ist keine Ausnahme.
Es braucht 6 bis 8 Pflanzen pro Quadratmeter wann sie als Bodendecker gebraucht werden.
Gute Pflanze, besonders die Reinart (identischen Saatpflanzen) für Staudenmischpflanzungen im Schatten oder in der Sonne wann sie unten Strauchen gepflanzt werden.
Schöne Kombinationen durfen gemacht werden bei den Benutzung der verschiedenen Blütefarben oder der Blätternfarben. Selbst als Topfpflanz sind sie sehr emphielenswertig auf schattige Stellen.
Viele Staudengärtnereien haben die Meldung : “kein Krankheiten oder Schädlinge, allein aufpassen für Blatnnekrosen bei zu sonnigen Stand”. Sie haben recht, die silbrige und die gelbgefleckte mussen unbedingt in der Schatten gepflanzt werden.
Aber es gibt ein Problem besonders Blattnematodenbefall (Aphelenchoides, Foto) : eckigen Flecken in verschiedenen Braun- und Purpurtönen. Er steht bisher keine Mittel zur Verfügung, Hygiene im Betrieb is wichtig.
Es gibt auch eine Bakteriose (Pseudomonas viridiflava) : Mosaikartig gemustertes Blatt. Vorbeugende Kupferspritzungen sind hilfreich.
(Kulturtechnik, Prof.Dr.Wolfgang W.P.Gerlach und Gisela Westermeier)
Sollte der Sweis. Botaniker Samuel Brunner, wernach dem Name Brunnera gegeben ist, gewissen haben dass soviele Sorten noch folgen werden?